Het wettelijk recht op omgang tussen een ouder (die niet de verzorgende ouder is) en een minderjarig kind is in Nederland een relatief sterk recht. In de rechtspraak bestaat een ongeschreven uitgangspunt: omgang? Ja, tenzij…
In dit blog bespreek ik het recht op omgang en de uitzonderingen die hierbij mogelijk zijn.
Recht op omgang
Ook het kind heeft recht op omgang met de niet-verzorgende ouder. Bovendien kan ook een ander dan de juridisch ouder recht hebben op omgang met een kind waarvan hij (slechts) biologisch ouder is.
Zo heeft een man die het kind, waarvan hij de biologisch vader is, niet heeft erkend maar wel in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, mogelijk recht op omgang met dat kind.
Gezag en omgang
Gezag is geen voorwaarde voor het recht op omgang. Ook een ouder die niet met gezag belast is, heeft dus zonder meer recht op omgang met het kind waarvan hij of zij de vader of moeder is. Deze ouder is immers juridisch ouder en zodoende gerechtigd tot omgang met het kind.
De ouder die wel met het gezag over het kind is belast heeft uiteraard ook zonder meer recht op omgang met het kind.
Uitzonderingen
Soms zijn er echter omstandigheden waaronder het recht op omgang het onderspit delft, in het belang van het kind. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer er sprake is van ernstige persoonlijkheids-problematiek van de niet-verzorgende ouder.
In een dergelijke situatie kan de verzorgende ouder de rechtbank verzoeken om de niet-verzorgende ouder het recht op omgang te ontzeggen. De wet biedt deze mogelijkheid wanneer:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
- de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking m.b.t. het kind staat kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
- het kind dat 12 jaar of ouder is bij zijn of haar verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang heeft doen blijken, of;
- omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
De rechter toetst op grond van de concrete feiten en omstandigheden in het individuele geval of deze aan de criteria voor ontzegging van omgang aan de orde zijn en het daarom gerechtvaardigd is om het recht op omgang te ontzeggen.
Ontzegging is altijd tijdelijk
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad der Nederlanden blijkt dat ontzegging van het recht op omgang van tijdelijke aard is. De ontzegging van omgang kan in de regel maximaal 1 jaar duren. Daarna kan degene aan wie het recht op omgang werd ontzegd de rechtbank verzoeken om in het recht op omgang te worden hersteld.
Uiteraard is het dan afhankelijk van de feiten en omstandigheden op dat moment of een nieuw verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling zal slagen. Daarvoor zal in ieder geval de situatie zodanig moeten zijn verbeterd dat bovenvermelde wettelijke criteria niet meer van toepassing zijn.
Naast ontzegging van het recht op omgang kan de rechtbank ook worden verzocht om onder omstandigheden de bestaande regeling te beëindigen. Ook een beslissing op dit verzoek heeft een tijdelijk karakter van 1 jaar. Hierbij geldt eveneens de vraag in hoeverre de situatie na een jaar is verbeterd, en of een nieuw verzoek daadwerkelijk tot een nieuwe regeling zal leiden.
Familierecht advocaat
Meer weten over omgang, gezag en andere onderwerpen in het familierecht? Neem contact op met mr. C.C.W. (Christiaan) Plaat.